Op oudejaarsdag 1925 gebeurde wat niemand meer voor mogelijk hield: de Maasdijk bij Overasselt brak door. Het land tussen de Maas en de Waal stroomde vol. De laatste dijkdoorbraak was alweer 65 jaar geleden, een mensenleven. Het weer was al dagen lang slecht met veel wind en regen. Op 1 januari 1926 bereikte het Maaswater Beuningen, Weurt, Ewijk en Winssen. Diezelfde dag nog werd het leger ingezet. De soldaten hielpen de mensen die geïsoleerd waren geraakt door het water, en verstoken waren van voedsel. Op 3 januari bereikte het water de dijken in Dreumel en Alphen. Op 8 januari kwam het tot zijn hoogste stand. Het water stond toen in Dreumel vier meter hoog.
De harde wind en de vorst waarmee de mensen in de dagen na de dijkbreuk te maken kregen, maakten de ontberingen nog groter. Bijna vierduizend huizen werden door het water weggevaagd of raakten zwaar beschadigd. Het mag een wonder heten dat er tijdens deze watersnoodramp geen dodelijke slachtoffers vielen. De slachtoffers van de watersnood waren grotendeels aangewezen op liefdadigheid; de overstroming werd niet beschouwd als een nationale ramp. De rijksoverheid vond het niet nodig in actie te komen. Zij vond dat de dijkbreuk het gevolg was van menselijke nalatigheid, zoals slecht onderhoud.
